Размер шрифта
-
+

Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения - стр. 14

)”.

Een man komt bij de dokter en de dokter vraagt aan de patiënt wat zijn probleem is.

De man antwoordt: „Ik ben getrouwd met een oerlelijke vrouw gewoon voor het geld”.

De dokter zegt: „Maar wat is uw probleem dan?”

De patiënt antwoordt: „Ik heb een week geleden de lotto gewonnen”.

Vissen

(Ловить рыбу)

Een man is aan het vissen (один мужик /сидит/ ловит рыбу; is aan het vissen – «находится при ловле рыбы», эта форма соответствует настоящему продолженному времени) als er een voorbijganger langskomt (когда к нему подходит один прохожий; langs komen bij iemand – зайти, заскочить к кому-либо) en vraagt (и спрашивает): „Bijten ze (клюют они; bijten – кусать/ся/; клевать /о рыбе/)?”

Zegt de man (мужик говорит): „Waarom denk je dan (почему тогда по-твоему) dat ik zo ver van de kant af zit (я так далеко от края сижу? van… af – от)?”

Een man is aan het vissen als er een voorbijganger langskomt en vraagt: „Bijten ze?”

Zegt de man: „Waarom denk je dan dat ik zo ver van de kant af zit?”

Gestolen

(Украли: «украдено»)

Een man komt lachend een politiebureau binnen (один мужчина заходит, смеясь, в полицейское бюро, binnenkomen – входить /во что-либо/; прибывать), hij zegt (он говорит): „Mijn auto is gestolen (мою машину украли: «моя машина украдена»; stelen – красть, воровать)”.

Agent: „Waarom lacht u dan (почему вы тогда смеетесь)?”

De man: „Mijn schoonmoeder zat erin (моя теща сидела в ней; erin – в этом; в нем/в ней)”.

Een man komt lachend een politiebureau binnen, hij zegt: „Mijn auto is gestolen”.

Agent: „Waarom lacht u dan?”

De man: „Mijn schoonmoeder zat erin”.

Zondagmorgen aan de ontbijttafel

(Воскресным утром за завтраком1)

„Mammie, mijn ei smaakt zo akelig (мамочка, мое яйцо имеет такой неприятный вкус; smaken – быть вкусным; иметь вкус /naar – чего/).

„Houd je mond en eet het op (молчи и съешь его полностью; zijn mond houden – молчать: «держать свой рот»; opeten – съесть /всё, до конца/, доесть). Over het eten mag niet worden gezanikt (о еде не ноют: «нельзя, чтобы нылось»; zaniken – ныть).

„Mammie, moet ik het snaveltje ook opeten (мамочка, клювик я тоже должен съесть; snavel – клюв)?”

„Mammie, mijn ei smaakt zo akelig”.

„Houd je mond en eet het op. Over het eten mag niet worden gezanikt”.

„Mammie, moet ik het snaveltje ook opeten?”

Zich eruit werken

(Выкрутиться2)

„En mevrouw, hoe gaat het met u (как поживаете, госпожа: «как это идет с вами»)?” vraagt een vriendelijke heer (спрашивает дружелюбный господин). „Is alles ook goed met uw man (с вашим мужем тоже все хорошо)?”

Hij slikt zijn woorden in

Страница 14